KU Leuven - Hybrid Virtual Classroom

In het voorjaar van 2019 besloot KU Leuven om de bestaande specifieke lerarenopleidingen (SLO) te vervangen door 10 nieuwe masteropleidingen. KU Leuven is een multi-campusuniversiteit en deze educatieve masters worden georganiseerd op 9 verschillende locaties in Vlaanderen.

KU Leuven hybrid virtual classroom

Om deze splinternieuwe opleiding te faciliteren kozen zij ervoor om een Hybrid Virtual Classroom te installeren. Zij kozen voor flexibel meubilair, wat betekent dat zij snel konden schakelen tussen een collaboratieve opstelling met 6 groepen en een klassikale opstelling. Via videoconferentie kunnen studenten op afstand individueel of in een groep inbellen om synchroon de les volgen.

Organisatie

Deze uitgebouwde Hybrid Virtual Classroom was nog niet aanwezig in Leuven. De uitdaging was om de docenten voor deze educatieve masteropleidingen zeer snel vertrouwd te laten raken met de mogelijkheden van deze onderwijsruimte. Er is hiervoor een onderwijstechnoloog aangesteld.

Om de gebruikers vertrouwen te geven moeten alle processen achter de schermen vlot lopen. Omdat de lesruimte nieuw was, hebben alle betrokken diensten dit geïntegreerd aangepakt. Hierin werkten technische diensten (technische infrastructuur, lokalenplanning, gebouwenbeheer), IT-diensten (hardware, software), interne werking, veiligheid en onderwijsdiensten (processen, ondersteuning, lerarenopleiding) samen.

Beheer

De roostering werd in deze eerste fase toegewezen aan Dienst Onderwijsbeleid. Deze leerruimte werd met andere woorden niet opgenomen in de centrale roostering van leslokalen, zodat we docenten van educatieve masteropleidingen maximaal de gelegenheid boden om dit lokaal te leren kennen en te gebruiken. Dat heeft meestal goed gewerkt, al konden zij hiermee niet vermijden dat docenten uit verschillende opleidingen soms tegelijkertijd dit lokaal wilden gebruiken.

Communicatie

Binnen het netwerk KU Leuven Learning Lab hebben zij collega’s laten kennismaken met deze ruimte. De technische programmering en de eerste toelichting werd gedaan door Technische Diensten (Didactische Uitrusting). Daarna werden de didactische mogelijkheden verkend door de nieuw aangestelde onderwijstechnoloog en collega’s van Dienst Onderwijsbeleid (Dienst Onderwijsprofessionalisering en -ondersteuning).

De gebruikerscommunicatie is in eerste instantie gericht op de docenten van deze gloednieuwe educatieve masteropleidingen. Daarnaast hebben zij ook docenten die op eigen vraag deze leerruimte wilden gebruiken de nodige ondersteuning gegeven.

Ondersteuning

Vooraf zijn meerdere infosessies en try-outmomenten georganiseerd voor docenten van de nieuwe educatieve master. Tijdens de eerste lessen hebben zij extra ondersteuning gekregen, in geval van problemen. Voor sommige docenten was deze extra ondersteuning niet nodig, voor andere docenten was dit wel een meerwaarde. We kunnen na een eerste jaar aangeven welke acties een positief effect hebben gehad.

Bij de gebruikers (docenten, onderwijsondersteuners) zien we een autonomie groeien door de try-outmomenten (zg. proeftuinmomenten). Daarin ligt de nadruk niet op de mogelijkheden, maar op de didactisch-pedagogische wensen van de gebruiker. We merken ook dat de ondersteuningsvraag vaak technisch begint, maar eigenlijk een didactische grond heeft. Daarom ook was het belangrijk dat de ondersteuners brugfiguren zijn tussen techniek en didactiek.

De gebruikers hadden – gezien de verandering voor alle tien educatieve masteropleidingen – ook uiteenlopende noden gaande van opnames over lessen met enkele studenten op één andere campus tot volledige lessenreeksen op meerdere campussen. Dit maakt dat een hybride lesruimte meerdere scenario’s moet aankunnen.

Uit de studentenbevraging bleek dan weer dat deelnemers op de campussen buiten Leuven heel positief stonden tegenover de flexibilisering die deze ruimte biedt. De lerarenopleiding is populair bij zij-instromers (werkstudenten) en kent ook avondlessen. Op de campussen werd hiervoor een mobiele opstelling voorzien. Daarnaast was er de groep die in de hybride lesruimte zelf volgde. Hier kregen we vooral input over de groepswerking die door de schermen nadrukkelijk naar voren kwam.

Een ander positief effect ondervonden we bij de ondersteuning tijdens de eerste lessen. Daarin was het doel de docent veiligheid te bieden en vertrouwen te kweken. De onderwijstechnoloog en de docent werkten samen op een coachende manier. Het doel was verzelfstandiging en dat is gelukt. Eenmaal de basisstappen gezet kwamen er kleine voorzetten met steeds haalbare doelen (gebruik whiteboard, studenten de collaboratieve schermen laten gebruiken, etc). Soms ging het ook snel en werden lessenreeksen herontworpen in het licht van de nieuwe mogelijkheden. Dit alles op maat inschatten was eveneens een ondersteuningstaak.

Conclusie

Het succesvol inzetten van deze Hybrid Virtual Classroom ligt niet alleen in de opstelling van de ruimte zelf of in het aanbod van gebruiksvriendelijke educatieve technologie, maar zeker ook in de aanwezige ondersteuning voor, tijdens en na de les. Het is nu de uitdaging om meer docenten met interactieve lessen in te roosteren in dergelijke leerruimtes.